Methodisch werken

  • Code

    L.30798

  • Studiebelastingsuren

    420

  • Taal

    nl-NL

  • Kwartiel van uitvoering

    1, 2, 3, 4

Deze leereenheid gaat over het plannen van de methodische cyclus. Deze wordt op individueel en groepsniveau gepland met als doel sociale inclusie mogelijk te maken.

Hierbij wordt, vertrekkend vanuit de analyse van het individu en de sociale groep, een passend actieplan ontwikkeld dat de sociale inclusie in de gemeenschap of maatschappij bevordert.

De volgende onderwerpen worden behandeld:

Methodische cyclus

Sociale inclusie

Inclusie

Ethische en culturele factoren

Bio-psycho-sociale factoren

Netwerken

Projectmanagement

Door het uitwerken van deze complexe verbanden wordt duidelijk dat de methodische cyclus op verschillende niveaus, met gedifferentieerde middelen en methoden kan worden gepland.

Het tweede deel van het methodische (interdisciplinair) werken gaat het over de voortzetting van de methodische cyclus, waarbij de nadruk ligt op de evaluatie van de interdisciplinaire samenwerking. De basis van de evaluatie is het opgestelde actieplan (deel 1) met als doel sociale inclusie.

De volgende onderwerpen worden behandeld:

Communicatie in netwerken

Proces van doel- en besluitvorming

Vormen en processen van samenwerking

Methoden en werkmethoden

Rollen, taken en verantwoordelijkheden

Omgaan met conflicten

Reflectie op de eigen ontwikkeling

Competenties

  • Kwalificatie 1: Actief openstellen en signaleren
  • Kwalificatie 2: Bevorderen van sociaal functioneren in en van de primaire leefomgeving
  • Kwalificatie 3: Bevorderen van sociaal functioneren van mensen in hun netwerken
  • Kwalificatie 4: Bevorderen van sociaal functioneren in en van gemeenschappen
  • Kwalificatie 5: Effectief en efficiënt werken
  • Kwalificatie 6: Samenwerken
  • Kwalificatie 7: Actief en ondernemend werken
  • Kwalificatie 10: Kritisch en ethisch reflecteren

Leerdoelen

10CO1: Je bent in staat om de veelheid van (sociale factoren) te signaleren en te analyseren die bij sociale vraagstukken in het geding zijn waarbij je onderscheidt weet te maken in factoren op micro-, meso- en macro niveau.

10CT1: Je kunt ethische aspecten in vraagstukken herkennen en beschrijven.

1BC1: Je bent in staat om te communiceren over de kerntaak van je beroep met  betrekking tot sociale vraagstukken.

1CT3: Je bent in staat om biopsychosociale en culturele factoren die het welzijn van individuen beïnvloeden te beschrijven.

2CL1: Je kunt je methodisch handelen m.b.t. de primaire leefomgeving vanuit je rol als sociaal werker verantwoorden.

2CT4: Je bent in staat om een keuze te maken m.b.t tot de inzet van methodieken en werkwijzen binnen de primaire leefomgeving.

3CL1: Je kunt je methodisch handelen m.b.t. netwerken vanuit je rol als sociaal werker verantwoorden.

3CT3: Je bent in staat om onder begeleiding een plan van aanpak op te stellen waarin je benoemt hoe op een creatieve en/of innovatieve wijze het sociaal functioneren bevordert kan worden. 

4CL1: Je kunt je methodisch handelen m.b.t. werken in gemeenschappen vanuit je rol als sociaal werker verantwoorden.

4CT3: Je bent in staat om een plan van aanpak onder begeleiding op te stellen waarin je benoemt hoe het sociaal functioneren binnen gemeenschappen bevorderd kan worden. 

5CT1: Je bent in staat om onder begeleiding een indicatiestelling te verzorgen ter bevordering van het sociaal functioneren.

5CT2: Je bent in staat om een overzicht te maken van criteria om benodigde middelen (financieel, materiaal en professionals) te verwerven.

5CT3: Je bent in staat om een overzicht maken van bestaande en benodigde middelen (financieel, materiaal en professionals).

5CT4: Je bent in staat om onder begeleiding een kosten en batenanalyse te schrijven.

5CT5: Je bent in staat om onder begeleiding een begrotingsaanvraag te schrijven en prioriteiten te stellen t.a.v. benodigde middelen (financieel, materiaal en professionals).

1CK8: Je herkent en benoemt de signalen van (verstoord) welzijn van individuen (probleemanalyse)

1CO1: Op basis van een analyse rondom verschillende factoren m.b.t. welzijn, kun je verantwoord verbetervoorstellen doen om het welzijn te versterken.

1CO3: Je kunt onderbouwen welke methodieken/werkwijzen op welke manier kunnen bijdragen aan het bevorderen van het welzijn van individuen.

1CT1: Je bent in staat om signalen van (verstoord) welzijn te benoemen en aan te geven hoe je het welzijn van mensen kan bevorderen.

2CK1: Je hebt kennis van signalen  en factoren die van invloed zijn op het welzijn  en sociaal functioneren binnen de primaire leefomgeving.

2CO1: Je bent in staat om te analyseren welke factoren het sociaal functioneren van de primaire leefomgeving kunnen bevorderen en beperken.

2CT3: Je bent in staat om een plan van aanpak onder begeleiding op te stellen waarin je benoemt hoe het sociaal functioneren binnen de primaire leefomgeving bevorderd kan worden.

3CO1: Je bent in staat om te analyseren welke factoren het sociaal functioneren van netwerken kunnen bevorderen en beperken.

4CK1: Je hebt kennis van signalen en factoren die van invloed zijn op  sociaal (dis)functioneren van gemeenschappen.

5CK2: Je hebt kennis van de vereiste (kwaliteits-) richtlijnen van relevante stakeholders binnen organisaties in het SW domein.

5CK4: Je hebt kennis en inzicht in de rol en mogelijkheden van verschillende stakeholders binnen het SW domein.

5CO2: Je kunt onder begeleiding bepalen of en welke indicatie moet plaatsvinden ter bevordering van het sociaal functioneren.

5CO3: Je bent in staat om benodigde indicatiestelling te verantwoorden.

5CO4: Je bent in staat om samenwerkingsverbanden met stakeholders te analyseren.

5CO5: Je bent in staat om de verwerving van  benodigde middelen (financieel, materiaal en professionals) te verantwoorden.

1CK6: Je hebt kennis van recente (internationale)ontwikkelingen binnen het sociaal domein.

1CO4: Je kunt beargumenteren waarom er sprake is van sociale onrechtvaardigheid en mensenrechtenschendingen en waarom dit m.b.t. de kernwaarden van sociaal werk van belang is om te signaleren.

1CT2: Je bent in staat om conflicthantering toe te passen.

1CT5: Je bent in staat om sociale onrechtvaardigheid en mensenrechtenschendingen te herkennen.

2CL2: Je bent je bewust van je eigen rol als sociaal werker in het bevorderen van het sociaal functioneren binnen de primaire leefomgeving.

2CO2: Je bent in staat om in afstemming met de primaire leefomgeving, onderbouwde verbetervoorstellen te doen om het sociaal functioneren van de primaire leefomgeving te bevorderen.

2CO3: Je kunt onderbouwen welke methodieken/werkwijzen op welke manier kunnen bijdragen aan het bevorderen van het welzijn binnen de primaire leefomgeving.

2CT1: Je bent in staat om onder begeleiding de methodische cyclus toe te passen ten behoeve van het bevorderen van het sociaal functioneren van de primaire leefomgeving.

2CT2: Je bent in staat om te rapporteren over je methodisch handelen binnen de primaire leefomgeving.

3CC2: Je kunt je communicatiestijlen  binnen netwerken (digitaal en face to face) aanpassen aan de fasen van de methodische cyclus.

3CC3: Je weet met welke partijen je de signalen van sociaal (dis)functioneren van netwerken kunt bespreken.

3CK1: Je hebt kennis van signalen en factoren die van invloed zijn op  sociaal (dis)functioneren van netwerken.

3CO3: Je kunt onderbouwen welke methodieken/werkwijzen op welke manier kunnen bijdragen aan het bevorderen van het welzijn van netwerken.

3CT1: Je bent in staat om onder begeleiding de methodische cyclus toe te passen ten behoeve van het bevorderen van het sociaal functioneren van netwerken.

3CT2: Je bent in staat om te rapporteren over je methodisch handelen binnen netwerken.

3CT4: Je bent in staat om een keuze te maken m.b.t tot de inzet van methodieken en werkwijzen binnen netwerken.

4CO3: Je kunt onderbouwen welke methodieken/werkwijzen op welke manier kunnen bijdragen aan het bevorderen van het welzijn van gemeenschappen.

4CT1: Je bent in staat om onder begeleiding de methodische cyclus toe te passen ten behoeve van het bevorderen van het sociaal functioneren van gemeenschappen.

4CT2: Je bent in staat om te rapporteren over je methodisch handelen binnen gemeenschappen.

4CT4: Je bent in staat om een keuze te maken m.b.t tot de inzet van methodieken en werkwijzen binnen gemeenschappen.

5CC4: Je bent in staat om te communiceren over indicaties, begrotingen en toeleiding van zorg met betrokken stakeholders.

5CL2: Je bent je bewust van de keuzes die je maakt m.b.t. transparant, resultaatgericht en efficiënt samenwerken en kan deze  aan betrokken stakeholders uitleggen.

5CO1: Je bent in staat om de resultaten en effecten van verschillende stakeholders te inventariseren en verbanden te leggen tussen de resultaten & effecten van verschillende stakeholders en de vereiste (kwaliteits-)richtlijnen.(12)

5CT6: Je bent in staat om stappen in het samenwerkingsproces te benoemen en te beïnvloeden.

6CK1: Je hebt kennis en inzicht in de verschillende rollen en taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van verschillende samenwerkingspartners binnen de (interdisciplinaire) samenwerking.

6CK3: Je hebt kennis van en inzicht in leiderschap, teamontwikkeling, teamcultuur en verschillende culturen binnen (interdisciplinaire) samenwerkingsverbanden.

6CO1: Je bent in staat om de eigen en andermans rol binnen een (interdisciplinair) samenwerkingsverband (in- en extern) te analyseren en te verantwoorden.

7CK7: Je hebt basiskennis van theorieën rondom acceptatie van sociale technologie.

7CK3: Je hebt kennis van beleidsplanning en besluitvorming in organisaties.

Werkvorm