• Code

    T.44061

  • Aantal ECTS credits

    3

Waarom probleemanalyse?
Elk project in jouw latere beroepspraktijk begint met een opdrachtgever (intern of extern) die een antwoord wil hebben op een vraag. Een vraag die meestal voortkomt uit een probleem dat om een oplossing vraagt. Een voorbeeld: wanneer zomers in een woonwijk regelmatig straten blank komen te staan als gevolg van extreme neerslag, zou een beleidsadviseur van de betreffende gemeente zich kunnen afvragen wat de mogelijkheden zijn om het verharde oppervlak van de woonwijk te verkleinen. Deze vraag kan door middel van onderzoek beantwoord worden.
In de cursus Probleemanalyse leer je hoe je op een logische, gestructureerde manier zo’n onderzoek voorbereidt. Dit betekent om te beginnen, dat je moet kunnen achterhalen wat de exacte vraag is van een opdrachtgever. Niet zelden is die vraag in eerste instantie onvolledig, niet eenduidig of is het onderwerp veel te ruim omschreven. Zelfs komt het voor, dat een door de opdrachtgever geformuleerde vraag geen antwoord oplevert waarmee het probleem kan worden opgelost! De opdrachtgever, maar ook de onderzoeker, moeten voor deze valkuilen behoed worden. Daarom moet je als voorbereider van een onderzoek dus heel goed in het onderwerp zitten. 

Hoe ga je bij Probleemanalyse te werk? 
Door gegevens en informatie uit de tal van bronnen te combineren, kom je tot een goed inzicht in wat het werkelijke probleem is. Vaak noemt men dit de (werkelijke) vraag achter de vraag (van de opdrachtgever). Op basis van dit scherpe inzicht kun je bepalen wat er verder nodig is, wat de resultaten moeten zijn van het daarop volgende onderzoek. Een probleemanalyse is dus het vertrekpunt voor de rest van je onderzoek.

En daarna?
Vervolgens ga je vaststellen welke gegevens, ook wel data genoemd, tijdens het onderzoek moeten worden verzameld, om bruikbare informatie te verkrijgen (wat is het verschil tussen gegevens en informatie?). Zo kun je in het geval van het genoemde neerslagprobleem onder andere nagaan met welke prikkels inwoners over het algemeen kunnen worden gestimuleerd om hun terrassen te vervangen door beplanting. Dit inzicht kun je halen uit eerder (soortgelijk) onderzoek, maar je zou ook een aantal inwoners een vragenlijst kunnen laten invullen en/of bij enkelen van hen een interview afnemen. Welke documenten je moet raadplegen, welke vragen je moet stellen, aan wie je ze stelt, waar en wanneer, en op welke manier je ze het beste kunt stellen, dat zijn zaken die vertellen hoe het onderzoek moet worden opgezet.

De komende jaren zul je in jouw opleiding vaak een praktijkonderzoek moeten uitvoeren. De omvang en complexiteit ervan zal toenemen naarmate je opleiding vordert. Je sluit (als alles voorspoedig verloopt!) na vier jaar de opleiding af met een grote opdracht. Ook hierbij zul je zeker, in meer of mindere mate, een onderzoek moeten opzetten en uitvoeren. Alle onderzoeksopdrachten, groot en klein, die je gedurende jouw opleiding uitvoert, hebben in ieder geval twee dingen gemeen: [1] ze zullen in alle gevallen betrekking hebben op een vraagstuk waarmee jij later in jouw eigen beroepspraktijk te maken kunt krijgen, en [2] je begint altijd met het uitvoeren van een probleemanalyse.

Hoe gaan we te werk in deze cursus?
De cursus bestaat uit een gezamenlijk hoorcollege van 45 tot 90 minuten. Tijdens het hoorcollege wordt de theorie voor de betreffende week besproken. Na en inhoudelijk aansluitend op het hoorcollege heeft iedere klas een fysiek werkcollege van 90 minuten. Tijdens dit werkcollege ga je oefenen met de theorie die in het hoorcollege besproken is. Nadat je enkele weken 'droog' geoefend hebt, voer je de laatste paar weken van het kwartiel een eindopdracht uit. Dit is een groepsopdracht in de samenstelling waarin je ook de Integrale Opdracht van dit kwartiel uitvoert. Voor het resultaat krijg je een cijfer waaraan studiepunten verbonden zijn. 

Hoe kies je een onderwerp?
Het hoofdthema is hetzelfde als dat van de integrale opdracht, Leefbaarheid In De Wijk. Op deze manier hebben jouw inspanningen op twee fronten effect. Het begrip leefbaarheid (in een wijk) is echter een complex begrip, het is veelzijdig, het kent verschillende invalshoeken. Als groep kies je voor één invalshoek (sub-thema). Richt jij je bijvoorbeeld bij de integrale opdracht op het thema ‘wonen’, dan zou je bij Probleemanalyse voor de invalshoek ‘veiligheid’ kunnen kiezen.

Wat is het directe resultaat van de cursus en hoe wordt getoetst?

  • Het eindproduct is een onderzoeksopzet. Dit verslag wordt door de docent beoordeeld aan de hand van een beoordelingsformulier (zie volgende link  Beoordelingsformulier + toelichting - PA 2324.docx Click for more options Beoordelingsformulier + toelichting - PA 2324.docx - Alternative Formats en hieronder in de rubriek Inleverpunt Probleemanalyse). 
  • Laatste inlevermogelijkheid voor beoordelingsmoment 1 is donderdag 9 november 2022, 12:00 uur.
  • Laatste inlevermogelijkheid voor beoordelingsmoment 2 is donderdag 14 december 2022, 12:00 uur.
  • In beide gevallen maak je gebruik van het inleverpunt, verderop op deze pagina.  
Toetsvorm Werkstuk/Report/Bericht (W)

Toetscriteria

Aan het eind van deze cursus kun je:

  1. de onderzoekskringloop en de fasen ervan beschrijven, en in het bijzonder de rol daarbinnen van probleemanalyse;
  2. op systematisch wijze relevante informatie zoeken, de kwaliteit ervan beoordelen en de bronnen registreren volgens het APA-systeem;
  3. op basis van een afgebakend vraagstuk een omgevingsanalyse uitvoeren;
  4. een probleemstelling formuleren en operationaliseren;
  5. op basis van een reeks samenhangende onderzoeksvragen een onderzoeksvoorstel schrijven.

Hieronder volgt een toelichting op het beoordelingsformulier Beoordelingsformulier Probleemanalyse - BSK-RO - schooljaar 2022/2023

Om in aanmerking te komen voor inhoudelijke beoordeling, moet aan de volgende voorwaarden voldaan zijn.

Het rapport:

  • is op tijd ingeleverd via Blackboard (zie hiervoor de uiterste inleverdatum bij het inleverpunt),
  • ziet er verzorgd uit,
  • is merkbaar zorgvuldig geschreven en bevat dus geen vermijdbare taalfouten,
  • heeft een professionele stijl en is dus niet geschreven vanuit het student-perspectief,
  • begint met een voorblad, voorzien van
  • titel van het analyserapport,
  • namen van de samenstellers, gevolgd door ieders studentnummer,
  • naam van de onderwijsinstelling, gevolgd door de naam van de opleiding, code van de klas,
  • naam van de docent,
  • inleverdatum,
  • bevat geen voorwoord,
  • heeft een correcte en volledige inhoudsopgave (automatisch gegenereerd),
  • is samengesteld uit de hieronder benoemde hoofdstukken 1 tot en met 5, waarvoor je zelf functionele en informatieve titels bedenkt,
  • eindigt met een bronnenlijst en bijlagen

Hoofdstuk 1 - [titel zelf te bepalen]

Het idee om een onderzoek uit te laten voeren komt niet uit de lucht vallen. Er is kennelijk een bepaalde informatiebehoefte. Om te begrijpen wat er aan de hand is, zet je eerst de probleemomgeving duidelijk uiteen. Vervolgens vertel je waar, welke gebeurtenissen of incidenten, welke en wiens problemen en behoeften aanleiding zijn voor een eventueel onderzoek. Daarbij verwijs je naar relevante literatuur van eerder onderzoek over dit thema in deze en soortgelijke situaties. In dit hoofdstuk geef je lezer dus een duidelijk beeld van de kern is van het vraagstuk.

Hoofdstuk 2 - [titel]

De resultaten van de probleemanalyse is het fundament voor een eventueel onderzoek. Maar een onderzoek doen is vaak kostbaar en moet dus een reëel doel dienen. Je beschrijft duidelijk wat (later) met de resultaten van een onderzoek gedaan zou kunnen worden. Ook ga je in op beslissingen/besluiten die genomen kunnen worden op basis van de resultaten, en wie deze beslissingen/besluiten zou kunnen nemen. Hierbij betrek je ook de rol van een mogelijke  opdrachtgever.

Hoofdstuk 3 - [titel zelf te bepalen]

Aan ieder onderzoek gaat een vraag vooraf. In dit hoofdstuk baken je het onderwerp van een onderzoek eenduidig af. Dit doe je door middel van een centrale onderzoeksvraag, ook wel hoofdvraag of probleemstelling genoemd. Een hoofdvraag is altijd helder en eenduidig geformuleerd en komt logisch voort uit aanleiding tot en doelstelling van het uit te voeren onderzoek. Ook moet inzichtelijk gemaakt worden hoe bij het formuleren van de hoofdvraag gebruik is gemaakt van de inzichten die besproken zijn in de hoofdstukken 1 en 2.

De hoofdvraag is meestal nog te algemeen geformuleerd. Om deze hanteerbaar te maken voor de onderzoeker knip je deze op in specifieker geformuleerde onderzoeksvragen of deelvragen. Je formuleert drie of vier onderzoeksvragen. Deze zijn helder en eenduidig en voldoen aan dezelfde kwaliteitsvoorwaarden als de hoofdvraag. Ze zijn relevant in het licht van de hoofdvraag, dat wil zeggen, ze passen bij deze hoofdvraag, want zij zijn er logisch uit afgeleid. Een onderzoeker moet met de antwoorden op deelvragen de hoofdvraag precies kunnen beantwoorden; onderzoeksvragen  mogen samen niet ‘groter’ of  ‘kleiner’ zijn dan de hoofdvraag.

Hoofdstuk 4 - [titel zelf te bepalen]

Het vorige hoofdstuk ging over de vragen waarop een mogelijk onderzoek antwoord (informatie) zal moeten geven. De laatste stap die je neemt om dit onderzoek mogelijk te maken, is het ontwerpen van een onderzoeksopzet. Een onderzoeksopzet geeft antwoord op de wat-vraag en de hoe-vraag.

  • De wat-vraag gaat over de operationalisering. Dit is het inhoudelijk inzetbaar, operationeel maken van de onderzoeksvragen. Het gaat dus over de soorten data (gegevens) die verzameld moeten worden. Deze soorten zijn logisch afgeleid uit de onderzoeksvragen. We noemen ze ook wel indicatoren (indiceren betekent ‘verwijzen’).
  • De hoe-vraag gaat in op de manier waarop de data verzameld moeten worden. Dit is de methodische kant van een onderzoek. Het woord ‘hoe’ moet je hier ruim opvatten, want het omvat verschillende perspectieven. Deze invalshoeken leiden tot vragen die beginnen met op welke manier?, waar?, wie?, wanneer?, welke?, hoeveel?.

Hoofdstuk 5 – [titel zelf te bepalen]

Tot slot spreek je je uit over de kwaliteit van het onderzoeksproces en de resultaten die het eventuele onderzoek oplevert. Ga hierbij in op de twee kwaliteitsbegrippen validiteit en betrouwbaarheid.

  • Meet het onderzoek wat het zou moeten meten? Leveren de gestelde vragen de juiste informatie op? Verwijst iedere indicator inderdaad naar een onderzoeksvraag? Als de antwoorden op deze vragen bevestigd worden, noemen we het onderzoek valide.
  • Is het onderzoek reproduceerbaar of zelfs repliceerbaar? De conclusie hieromtrent zegt veel over de betrouwbaarheid van het onderzoek.

Beschrijf waar in het onderzoek mogelijk zwakke punten zitten, hoe het komt dat op de kwaliteit van het onderzoek wel iets aan te merken is. Doe dit zowel vanuit het begrip validiteit als vanuit het begrip betrouwbaarheid. Houd jezelf goed voor ogen dat er weinig onderzoeken zijn die honderd procent valide en/of betrouwbaar zijn.

Bronnenlijst
De bronnenlijst bevat alle bronnen die gebruikt zijn bij het maken van de onderzoeksopzet en voldoet aan de APA-normen. De kwaliteit van de bronnen is belangrijk. Er wordt waar mogelijk gebruik gemaakt van de oorspronkelijke bronnen. De relatie tussen de bronverwijzingen in de tekst en de bronnenlijst is volledig wederkerig.

Bijlagen

  • Overzicht van het zoekproces

Op basis van zoektermen en zoekvragen zijn minimaal 5 relevante bronnen gevonden. Per bron is de zoekstrategie beschreven. Van elke bron is de betrouwbaarheid beargumenteerd. Van elke bron is een samenvatting gemaakt waarin de relevantie van de bron staat. De samenvattingen van de bronnen zijn eigen teksten. De bronnen worden volgens de richtlijnen van APA vermeld.

  • Overzicht van de probleemomgeving in de vorm van een netwerktekening

Netwerktekening

Dit netwerk bevat actoren, belanghebbenden en (autonome) factoren. Dit zijn de onderdelen in het netwerk. De onderdelen en hun onderlinge relaties vormen samen een netwerk. Van dit netwerk heb je een tekening gemaakt.

Toelichting

Je beschrijft de relaties in het netwerk zodanig, dat het duidelijk is of, en zo ja op welke manier en in welke mate, er bij de onderdelen sprake is van een onderlinge beïnvloeding. Het gaat hierbij dus om de inhoud (wat hebben onderdelen met elkaar te maken) en op de richting en sterkte van een relatie. Beïnvloeding kan eenzijdig zijn of wederkerig en kan sterk of zwak zijn of iets er tussenin. Met deze toelichting maak je duidelijk dat het netwerk een systeem is.